Vrijdagmorgen, 9:03 uur.
‘Waar hoopte je op toen je nog gevangen zat?’
Dit vroeg ik aan een net uit de gevangenis vrijgekomen en pas gedoopte man. Twee jaar en acht maanden had hij doorgebracht in de gevangenis met 3500 andere mannen. Geen privacy, verplicht op je zij slapen vanwege ruimtegebrek en altijd op je hoede zijn was zijn dagelijkse routine.
‘Dat ik vrij zou zijn’ was zijn begrijpelijke antwoord.
We zaten met elkaar te praten omdat de hem teruggegeven vrijheid hem wat al te veel had opgeslokt. Het leek hem terug te sleuren in zijn oude leven van voor zijn veroordeling. Het was nodig om een eerlijk gesprek met elkaar te voeren…
‘Waar hoop je nu op?’ was mijn volgende vraag.
‘Ik weet het eigenlijk niet’ was zijn eerlijke antwoord.
Samen spraken we over hoop. Romeinen 8 kwam aan bod, met name vers 24 en 25:
Want in de hoop zijn wij zalig geworden. Hoop nu die gezien wordt, is geen hoop. Immers, wat iemand ziet, waarom zou hij dat nog hopen? Maar als wij hopen wat wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.
‘Maar ik heb het gevoel dat satan mij steeds verkeerde dingen laat hopen’ gaf hij aan. Dat is toch niet eerlijk?
Dat klopt natuurlijk helemaal. Ik verzekerde hem ervan dat ik die verkeerde dingen ook nog steeds tegenkwam in mijn leven. En zelfs de schrijver van deze brief in de Bijbel had vaak nog zo’n last van die oude mens.
Dat beurde hem wel op… hij was dus niet alleen in zijn strijd.
Samen hebben we onze verwarring en hoop aan God verteld en zo konden we verder.
